e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lauw

Overzicht

Gevonden: 1668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
openbreken openbreken: ō.pǝbrę̄.kǝ (Lauw), ōpǝbrēkǝ (Lauw) De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194] II-3
opereren opereren: opereren (Lauw) Opereren: een operatie verrichten (opereren, vlijmen, snijden). [N 107 (2001)] III-1-2
opmaken opmaken: oͅpmoͅkə (Lauw), zəŋ kny.əp opma.kə (Lauw) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper dikke mijt: dikǝ męi̯.t (Lauw) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vel (Lauw) Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)] III-1-1
opschuiven opzij gaan: op zij gaan (Lauw) Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opstapelen van graanzakken opeenleggen: ǫpēnlęgǝ (Lauw) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven schoofsteken: šø̜i̯fstē̜.kǝ (Lauw) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen oplichten: òplîîXtə (Lauw) optillen [RND] III-1-2
optrekken, opdraaien opdraaien: ǫp˱drɛ̄.jǝ (Lauw), opendoen: ōpǝdū.n (Lauw), optrekken: ǫptrękǝ (Lauw), opwinden: ǫpwinǝ (Lauw) De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.] II-3