34000 |
optuigen |
hamen:
hǭmǝ (Q240p Lauw)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
22737 |
orgel |
orgel:
enen ulegeR (Q240p Lauw)
|
orgel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
34053 |
os |
os:
ǭ.s (Q240p Lauw)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
34659 |
ossenoog |
venstertje:
venstǝrtjǝ (Q240p Lauw)
|
Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22]
I-13
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aat (Q240p Lauw)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
biek:
bik (Q240p Lauw)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oud, het ~:
aat (Q240p Lauw)
|
oude man [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oud, het ~:
aat (Q240p Lauw)
|
oude vrouw [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21762 |
ouden van dagen |
oude mensen:
aa meensen (Q240p Lauw)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
25608 |
ovenpaal |
zwouw:
zwōw (Q240p Lauw),
zwōx (Q240p Lauw)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|