17794 |
pijpenkrul |
papillote (fr.):
papilotte (Q240p Lauw)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
20876 |
pijpensteel |
pijpenstaart:
paipestat (Q240p Lauw),
pijpensteel:
paipesteel (Q240p Lauw)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zī.x[machine] (Q240p Lauw)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
26356 |
pin van de sluisdeur |
ang:
aŋ (Q240p Lauw)
|
Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57]
II-3
|
17670 |
pink |
pink:
pink (Q240p Lauw)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
26554 |
pinnen |
pegels:
pi.gǝls (Q240p Lauw),
pigǝls (Q240p Lauw),
pijlen:
pī.lǝ (Q240p Lauw)
|
De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200]
II-3
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kijan (Q240p Lauw),
kjan (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
17912 |
plassen (met water) |
smodderen:
smoderen (Q240p Lauw)
|
In het water plassen, met water knoeien (smossen, knoddelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kallen (Q240p Lauw)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|