34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (Q240p Lauw)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛ̝k (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e speehl (Q240p Lauw)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speehle (Q240p Lauw)
|
spelen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
26471 |
speling op de steenbus |
spel:
spē.l (Q240p Lauw)
|
[Vds 124; Jan 135; Coe 114; Grof 135]
II-3
|
22327 |
spelletje |
spelletje:
speelke (Q240p Lauw)
|
het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spenǝ (Q240p Lauw)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
17719 |
sperma |
zaad:
zaod (Q240p Lauw)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
26360 |
spie |
ang:
aŋ (Q240p Lauw),
pegel:
pi.gǝl (Q240p Lauw),
spie/spij:
spi (Q240p Lauw),
spi(i̯) (Q240p Lauw),
spieën/spijen:
(enk)
spi (Q240p Lauw)
|
De pin die men in de gaten van het sluisijzer steekt om de sluis omhoog te houden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Coe 26; Grof 62] || De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Spieën waarmee de noten van de steenbus worden vastgezet. Zie ook afb. 78. [Vds 121; Jan 132; Coe 107; N O, 16e; N O, 16f] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
I-3, II-3
|
22401 |
spiertje trekken |
trekken:
trekken (Q240p Lauw)
|
loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|