26551 |
steenmoer |
moeder:
mō.jǝr (Q240p Lauw),
moer:
mū.r (Q240p Lauw)
|
De zware moer waarmee de steenschroef van de steenkraan op- en neergedraaid kan worden. Zie ook afb. 86. [Vds 203; Jan 181; Coe 164; Grof 197]
II-3
|
26553 |
steenogen |
ogen:
ǭ.gǝ (Q240p Lauw)
|
De ringvormige ogen aan de onderzijde van de steenbeugels. Om de molensteen aan de steenkraan vast te maken, steekt men pinnen door deze ogen in de kraangaten van de stenen. [Vds 206; Jan 183; Coe 166; Grof 199]
II-3
|
26550 |
steenschroef |
schroef:
strū.f (Q240p Lauw),
sxruf (Q240p Lauw)
|
Verticale draadspindel die in een gat in de kraanarm zit en van boven aangedraaid kan worden met een moer. Aan de onderzijde van de schroef hangen twee gebogen ijzers of beugels die aan het uiteinde een ringvormig oog hebben. Zie ook afb. 86. [Vds 202; Jan 180; Coe 163; Grof 196; N O, 20h]
II-3
|
26337 |
steenzolder van de watermolen |
steenzolder:
sti.nzǫldǝr (Q240p Lauw)
|
In het algemeen de eerste verdieping van de watermolen waar zich de stenen en andere toestellen voor de bewerking van het graan bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de windmolenɛ. Het woorddeel ømolenŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 253; Coe 230; Grof 258; N O, 27a; A 42A, 1]
II-3
|
18158 |
stelpen van bloed |
stoppen:
stoppen (Q240p Lauw)
|
Stelpen van bloed (struppen, stolpen, stoppen, stollen. [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
stelt (Q240p Lauw)
|
a) elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
stemvork (Q240p Lauw)
|
het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26345 |
stenen vloer |
geplaveide bodem:
gǝplǝvęjdǝ bōjǝm (Q240p Lauw)
|
Stenen vloer op de bedding van de beek om het uitspoelen van de bodem tegen te gaan. [Coe 18; Grof 33]
II-3
|
32971 |
stengel, steel |
stam:
stam (Q240p Lauw),
steel:
stī.l (Q240p Lauw)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stiefdochter (Q240p Lauw)
|
De dochter van een tweede man of vrouw (stiefdochter) [N 115 (2003)]
III-2-2
|