22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (Q240p Lauw),
wippen (Q240p Lauw)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wī.sǝlǝ (Q240p Lauw)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
witte ster:
witǝ stār (Q240p Lauw)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (Q240p Lauw)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
witte kabuis:
witə kəba.us (Q240p Lauw)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kweeksterche (Q240p Lauw),
kwikstetche (Q240p Lauw)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
17890 |
woelen |
razen:
razen (Q240p Lauw)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
razen:
razen (Q240p Lauw)
|
Woest, onachtzaam lopen (hollen, taffelen, razen, erop los lopen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22430 |
worstelen |
wrusselen:
frauselen (Q240p Lauw)
|
de tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|