26633 |
haverpletter |
haverpletter:
hǭ.vǝrplɛtǝr (Q240p Lauw),
pletteraar:
plɛtǝrǝr (Q240p Lauw)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
17857 |
heen en weer draaien |
drentelen:
trentelen (Q240p Lauw)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
schokkelen:
sjiekelen (Q240p Lauw)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26599 |
heet lopen |
bot lopen:
bǫt lō.pǝ (Q240p Lauw),
heet lopen:
hē.t lō.pǝ (Q240p Lauw),
hēt lōpǝ (Q240p Lauw)
|
Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
$ in superscript
lijøͅ.pəx (Q240p Lauw)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
heftang:
hɛftaŋ (Q240p Lauw)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
26433 |
hefboom van de poulie |
hefboom:
hęf˱bōm (Q240p Lauw),
hęf˱bǭ.m (Q240p Lauw)
|
De hefboom waarmee men de bovenste poulie met de daarbij behorende as en rol omhoog kan trekken. [Coe 210; Grof 237]
II-3
|
33724 |
heizeis |
zeis:
zē̜s (Q240p Lauw)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi.məl (Q240p Lauw)
|
hemel [RND]
III-3-3
|