34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
ōǝrǝ (K317p Leopoldsburg),
koehoorn:
(mv)
kui̯hōrǝs (K317p Leopoldsburg)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
31823 |
hoorn van de schaaf |
top:
tjǫp (K317p Leopoldsburg)
|
Het overeind staande steel- of knopvormige uitsteeksel aan het vooreinde van sommige houtschaven waarop de linkerhand gelegd wordt tijdens het schaven. De hoorn dient om de schaaf preciezer te richten en om er beter op te kunnen drukken. Zie ook afb. 33. [N 53, 55b; monogr.]
II-12
|
18841 |
hopen |
hopen:
hopen (K317p Leopoldsburg)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17733 |
horen |
horen:
gut hoërə (K317p Leopoldsburg),
hurə (K317p Leopoldsburg)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
boom:
būǝm (K317p Leopoldsburg),
deurebalk:
dørǝbalǝk (K317p Leopoldsburg)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
horloge (K317p Leopoldsburg),
ən gāew orleugə (K317p Leopoldsburg)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
stompvoet:
stompvoet (K317p Leopoldsburg)
|
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
bodderen:
bodderen (K317p Leopoldsburg),
boddərə (K317p Leopoldsburg)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
gère zien (K317p Leopoldsburg),
iem. gèərə zien (K317p Leopoldsburg),
(geire zien)
gɛjrə zien (K317p Leopoldsburg),
houden van:
houden van (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
beestenkoopman:
biǝstǝkuǝpman (K317p Leopoldsburg)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|