22803 |
kermis |
kermis:
kɛrəməs (K317p Leopoldsburg)
|
kermis [RND]
III-3-2
|
22462 |
kermisgeld |
fooi:
fooi (K317p Leopoldsburg)
|
Een geschenk dat gegeven werd bij de kermis [kermis, fooi]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22662 |
kermismuziek |
kermismuziek:
kermismuziek (K317p Leopoldsburg)
|
De muziek die te horen is op kermissen [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22463 |
kermistent |
barak:
barak (K317p Leopoldsburg)
|
Een kermistent [barak, schob]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22668 |
kerstlied |
kerstlied:
kerstlied (K317p Leopoldsburg)
|
Een lied dat in de kersttijd veel gezonden wordt [leis, kerstliedje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
ketelmuziek (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (K317p Leopoldsburg)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19496 |
keukenrek |
kastrollenplank:
kastroͅəleͅplaəŋk (K317p Leopoldsburg),
rek:
rɛk (K317p Leopoldsburg),
schap:
sxaəp (K317p Leopoldsburg)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
keus (K317p Leopoldsburg),
kø̄s (K317p Leopoldsburg),
nə kø̄s (K317p Leopoldsburg)
|
een keus [ZND A2 (1940sq)] || het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21461 |
kibbelen |
stechelen:
stechelen (K317p Leopoldsburg)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|