id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21502 | kroon | kroon: nə kruən (Leopoldsburg) | een kroon [ZND A2 (1940sq)] III-3-1 |
21560 | kruidenier | kruidenier: kruidenier (Leopoldsburg) | een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] III-3-1 |
20805 | kruidnagel | kruidnoot: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10 kruinoot (Leopoldsburg), kruinouet (Leopoldsburg) | een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)] III-2-3 |
26082 | kruien | kruien: krǭi̯ǝ (Leopoldsburg), vervoeren: vǝrvȳrǝ (Leopoldsburg) | Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13 |
19581 | kruik | kruik: kruik (Leopoldsburg), stoop: stoop (Leopoldsburg) | kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1 |
20712 | kruim | kruim: kraijm (Leopoldsburg) | kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3 |
17573 | kruin | kruin: kruin (Leopoldsburg), kruintje: kroenteke (Leopoldsburg) | de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1 |
24415 | kruipend ongedierte | kruipbeestjes: krøͅbiəskəs (Leopoldsburg) | wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2 |
17649 | kruis | kruis: een kroas, twee kroasen (Leopoldsburg), kr"s (Leopoldsburg), ə kr"s (Leopoldsburg) | Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Een kruis. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3 |
23313 | kruisen, kruisdagen? | kruisen: krö.s (Leopoldsburg) | kruisen [RND] III-3-3 |