e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lasteren lasteren: lasteren (Leopoldsburg) iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) lastig: ook materiaal znd 30, 02  lestig (Leopoldsburg), ongemakkelijk: ongemakkelijk (Leopoldsburg) lastig [ZND 01 (1922)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind nest: nest (Leopoldsburg) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen storen: storen (Leopoldsburg) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1
latierboom box (e.): bǫks (Leopoldsburg) Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.] I-6
lederen pantoffel slof: sloeffe (Leopoldsburg), slufə (Leopoldsburg) pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
ledikant bed: bèt (Leopoldsburg) Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)] III-2-1
leefnet net: net (Leopoldsburg) Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeg, gezegd van een noot leeg: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  leeg nətje (Leopoldsburg) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leegloper leegganger: leegganger (Leopoldsburg), leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leegleuper (Leopoldsburg), straatloper: ook materiaal znd 30, 4  stratloeper (Leopoldsburg), stratluper (Leopoldsburg) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4