id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17643 | lende | lee: lēj (Leopoldsburg), pɛjn in də le (Leopoldsburg), lende: pijn in de lenden (Leopoldsburg) | heup [N 10b (1961)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1 |
17558 | lenig | zwak: zwak (Leopoldsburg) | lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1 |
24895 | lente, voorjaar | lente: lente (Leopoldsburg), vroegtijd: vrügteit (Leopoldsburg), ps. niet omgespeld. vrijxtɛjt (Leopoldsburg) | lente [ZND 30 (1939)] III-4-4 |
18955 | lepe, doortrapte kerel | fijne, een -: fijne (Leopoldsburg) | een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4 |
31924 | lepelboor | lepelboor: lepelboor (Leopoldsburg) | Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12 |
21748 | leraar | regent (<fr.): Van Dale: regent (<Fr.), 8. (in België) niet-academisch gevormd leraar aan de lagere cyclus van een middelbare school. regent (Leopoldsburg) | een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1 |
18340 | leren beenkap | knielap: knielappe (Leopoldsburg), knilapə (Leopoldsburg), knielapje: knielapkes (Leopoldsburg) | lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18653 | leren muts die onder de kin wordt gesloten | leren muts: lērə møts (Leopoldsburg) | muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3 |
19125 | leugen | leugen: leugen (Leopoldsburg) | een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
31939 | leunknop van de booromslag | schoudersteun: sxawǝrstø̄n (Leopoldsburg) | De platronde bol aan de bovenzijde van de booromslagwaarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk uitoefent op het boorijzer. Zie ook afb. 81. [N 53, 161e; monogr.] II-12 |