18084 |
lichaamsvocht |
gewrichtsvocht:
gəvrechtsvoͅcht (K317p Leopoldsburg)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25239 |
lichte nevel |
mist:
mist.
mest (K317p Leopoldsburg)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
demi-saison (fr.):
demi-saison (K317p Leopoldsburg)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
krikkel:
krikkel (K317p Leopoldsburg),
ook materiaal znd 28, 49
krikəl (K317p Leopoldsburg)
|
kregel [ZND 01 (1922)] || spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lidmaat, ledematen:
litmoat (K317p Leopoldsburg)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
lied (K317p Leopoldsburg),
liedje:
li:kə (K317p Leopoldsburg),
lieke (K317p Leopoldsburg),
likə (liëke) (K317p Leopoldsburg)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND]
III-3-2
|
18881 |
liefkozen |
fikfakken:
fikfakken (K317p Leopoldsburg)
|
zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
liegen (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lies (K317p Leopoldsburg),
liest:
liest (K317p Leopoldsburg),
pees van de knie:
lies wordt alleen voor dieren gebruikt.
pes van də kni (K317p Leopoldsburg)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dak˲vęnstǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|