18831 |
lijden |
afzien:
afzien (K317p Leopoldsburg),
lijden:
lēͅjə (K317p Leopoldsburg),
leͅ.jə (K317p Leopoldsburg)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] || lijden [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
20464 |
lijkbidder |
lijkaanspreker:
znd 1 a-m; znd 30, 25; cf. VD s.v. "aanspreker"i.bijz. persoon die de familie en vrienden van een overledene ter begrafenis nodigt, diens dood aan de huizen aanzegt en verder met de bediening der begrafenis beslast is; thans meest bidder, dood- of lijkbidder genoemd
lijkaanspreker (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg),
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
lijkbidder (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg),
léjkbéddər (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
panelenklem:
panēlǝklɛm (K317p Leopoldsburg),
sergeant:
sęrǝšant (K317p Leopoldsburg)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
32017 |
lijmtang |
spanvijs:
spanvē̜s (K317p Leopoldsburg)
|
Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.]
II-12
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
meet:
meet (K317p Leopoldsburg)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzemeel:
lɛ̄zǝmēl (K317p Leopoldsburg)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbes:
lɛ.stərbɛs (K317p Leopoldsburg)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
20492 |
likken |
lekken:
lèkkə (K317p Leopoldsburg)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21478 |
liniaal |
regel:
ne regel (K317p Leopoldsburg),
nə regəl (K317p Leopoldsburg),
regel (K317p Leopoldsburg)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
33765 |
linkerkant van het paard |
handzij:
hantzɛ̄ (K317p Leopoldsburg)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|