e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
monnik monnik: ’n monnək (Leopoldsburg), pater (lat.): nə pater (Leopoldsburg) Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
moorkop moorkop: mūǝrkǫp (Leopoldsburg) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
moot vis snee: snee (Leopoldsburg) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen blobbelen: blobbelen (Leopoldsburg), zagen: zagen (Leopoldsburg) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morsen smossen: smossə (Leopoldsburg) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mosterd mosterd: məstərt (Leopoldsburg) mosterd [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: mot (Leopoldsburg), moͅt (Leopoldsburg), ook in ZND 31, 038  mot (Leopoldsburg) mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motor moteur: moͅtøͅr (Leopoldsburg) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen motregen: motreigen (Leopoldsburg), motrêgen (Leopoldsburg), motregen.  moͅtrégə (Leopoldsburg), stofregen: staofrĕgen (Leopoldsburg), staofrĕngel (Leopoldsburg) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen oudewijven regenen: ouwwijven regenen.  àwēͅvərègənə (Leopoldsburg), zeveren: zeveren.  ziəvərə (Leopoldsburg) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] III-4-4