31423 |
omslagboor |
zwongboor:
zwǫŋbōr (K317p Leopoldsburg)
|
Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.]
II-12
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
neusdoek (K317p Leopoldsburg)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
foulardje (<fr.):
foulardje (K317p Leopoldsburg)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
sjaal:
sjal (K317p Leopoldsburg)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33651 |
omwalde akker |
veld:
vęlt (K317p Leopoldsburg)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
onbeleefd (K317p Leopoldsburg)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
onbeschoft:
onbeschoft (K317p Leopoldsburg)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
rossignol (fr.):
Van Dale (FN): rossignol, 3. winkeldochter -> slecht lopend artikel.
rossignol (K317p Leopoldsburg)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31990 |
onderdelen nummeren |
numeroteren:
nymǝrǫtērǝ (K317p Leopoldsburg),
paren:
paren (K317p Leopoldsburg)
|
De onderdelen van een nummer voorzien, opdat de constructie later gemakkelijker in elkaar gezet kan worden. Zie voor het woordtype paren ook het lemma ɛparenɛ in Wld II.9, pag. 111.' [N 53, 207]
II-12
|
33450 |
onderdeur |
onderstuk:
ǫndǝrstøk (K317p Leopoldsburg)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|