24637 |
ondereinde van de stam |
voet:
voet (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe noemt u: het dikke uiteinde van de stam (onderaan) [N 75 (1975)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
oͅnərgut (K317p Leopoldsburg)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32640 |
ondergronder, woeler |
wroeter:
vrȳtǝr (K317p Leopoldsburg)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
21579 |
onderhandelen |
marchanderen (<fr.):
Van Dale: marchanderen (<Fr.), dingen; loven en bieden, pingelen.
marchanderen (K317p Leopoldsburg)
|
loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
øm (K317p Leopoldsburg)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
combinaison (fr.):
<Fr. combinaison
komənəzóͅ (K317p Leopoldsburg),
combinaison
koͅmənəso͂ͅ (K317p Leopoldsburg)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
traversin (fr.):
travèrsèè (K317p Leopoldsburg)
|
Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
oͅndərlep (K317p Leopoldsburg)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18177 |
ondermuts |
ondermuts:
oͅndərmøts (K317p Leopoldsburg)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
32701 |
onderploegen |
onderploegen:
ǫndǝr[ploegen] (K317p Leopoldsburg)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|