25238 |
regenbuitje |
buitje:
bui (v).
əm bøy(3)/ə—kə/—ə (K317p Leopoldsburg)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
regenen.
règənə (K317p Leopoldsburg)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
impermable (fr.):
impermēable (K317p Leopoldsburg),
regenfrak:
regenfrak (K317p Leopoldsburg)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
beerstukken:
[sic]
beerstukken (K317p Leopoldsburg)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
piering:
pereŋ (K317p Leopoldsburg),
worm:
wørəm (K317p Leopoldsburg)
|
regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31836 |
reien, vlakschaven |
platsteken:
platstēkǝ (K317p Leopoldsburg),
van scheluwte schaven:
van sxǝlȳwtǝ sxǭvǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107]
II-12
|
17904 |
reiken naar |
reiken naar:
reike (K317p Leopoldsburg)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21195 |
reis |
reis:
reis (K317p Leopoldsburg)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31835 |
reischaaf |
reischaaf:
rē̜sxǭf (K317p Leopoldsburg)
|
Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.]
II-12
|
21201 |
reiskoffer |
valies (<fr.):
valies (K317p Leopoldsburg)
|
Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)]
III-3-1
|