e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slingerzaagmachine groevenzaag: gruvǝzǭx (Leopoldsburg), slingerzaag: sleʔǝrzǭx (Leopoldsburg) Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.] II-12
slinkse streken achterbakse streken: achterbakse streken (Leopoldsburg) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: slip (Leopoldsburg), Hemdslip.  ømsløp (Leopoldsburg) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slipjas zwaluwstaart: zwaluwstaart (Leopoldsburg) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous getje: getəkəs (Leopoldsburg), gèttekes (Leopoldsburg) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: sloefə (Leopoldsburg) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: slok (Leopoldsburg) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm slokdarm: slokderm (Leopoldsburg) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slodder: slodder (Leopoldsburg) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] III-1-4
slootjespringen pikkelen: [*Beverlo Wb.]  pikkelen (Leopoldsburg) Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)] III-3-2