e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stroef zuur: zuur (Leopoldsburg) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] III-3-1
strohalm aar strooi: āǝr strūǝi̯ (Leopoldsburg) In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13] I-4
stromijt strooimijt: strūi̯mē̜t (Leopoldsburg) Mijt van gedorst stro. [N 5, 86a; N 5A, 82a; monogr.] I-4
strompelend lopen bij het aantrekken stechelen: stɛxǝlǝ (Leopoldsburg) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
stronk, boomstronk stronk: strǫŋk (Leopoldsburg) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
strontje prutoog: prutoewəg (Leopoldsburg), werel: wVrəl (Leopoldsburg) Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2
strooien dameshoed candiertje: Candierke. [sic]  kandiēkə (Leopoldsburg) dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)] III-1-3
strooien hoed strohoed: [Vgl. WNT: stro - strooi - ...] [NB- WLD I.4: lm. stro, stro/strouw; struu en strooi als aparte trefwoorden (blz. 121)]  strôjut (Leopoldsburg) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3
stroopsoldaatje neusje: neuzəkə (Leopoldsburg) stroopsoldaatje; Hoe noemt U: In een papieren horentje gebakken stroop of rode suiker (affaire, stroopsoldaatje) [N 80 (1980)] III-2-3
stropdas kravat (<fr.): kravat (Leopoldsburg), plastron (fr.): plastrong (Leopoldsburg) das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)] || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3