24385 |
teek |
bloedzuiger:
blutsø͂ͅgər (K317p Leopoldsburg)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
kluǝtǝ (K317p Leopoldsburg)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiən (K317p Leopoldsburg),
tīən (K317p Leopoldsburg)
|
een teen [ZND A2 (1940sq)] || teen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tēǝntrēi̯ǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
sjotten:
sjotten (K317p Leopoldsburg)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31896 |
tegen de draad inschuren |
tegendraad schuren:
tēgǝdrǭt sxūrǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het hout tegen de richting van de houtvezels schuren. [N 53, 155f]
II-12
|
21884 |
tegenvaller |
tegenslag:
tegenslag (K317p Leopoldsburg)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31982 |
tekenen |
(een) uitslag maken:
ǫwtslax mǭkǝ (K317p Leopoldsburg),
uittekenen:
ǫwttīkǝnǝ (K317p Leopoldsburg)
|
ksitęjkǝnǝ L 271; een constructietekening maken: ęjn kǫnštrøksitęjkǝne [N 53, 205a]
II-12
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
telefoon (K317p Leopoldsburg)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefoonkotje:
telefoon kotje (K317p Leopoldsburg)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|