18231 |
tong van een schoen |
tong:
toug (K317p Leopoldsburg)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21382 |
toonbank |
toog:
toog (K317p Leopoldsburg)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31692 |
top van de boom |
top:
tǫp (K317p Leopoldsburg)
|
Vgl. ook afb. 1c. Zie voor de woordtypen doude en doudehout uit respectievelijk Sittard (Q 20), Klimmen (Q 111), Meeswijk (L 424) en Schinnen (Q 32) ook het RhWb I, kol. 1388, s.v. Dolde, ø̄Baumwipfelø̄, en voor het woordtype sop uit Meeuwen (L 364) wnt XIV, kol. 2529, s.v. ɛsop IIIɛ, ø̄topø̄.' [N 50, 7c; N 75, 86b; monogr.]
II-12
|
18917 |
traag |
traag:
traag (K317p Leopoldsburg)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
zemelen:
zemelen (K317p Leopoldsburg)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19363 |
trage vrouw |
trees:
trees (K317p Leopoldsburg)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22459 |
traktatie bij het plaatsen van de mei |
ton bier:
ton bier (K317p Leopoldsburg)
|
De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17731 |
tranende ogen |
prutogen:
prutoeëge (K317p Leopoldsburg)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gàng (K317p Leopoldsburg)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
tràp (K317p Leopoldsburg)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)]
III-2-1
|