21442 |
vleien |
flemen:
flemen (K317p Leopoldsburg),
fletsen:
Van Dale: fletsen, (gew.) 2. flemen.
fletsen (K317p Leopoldsburg)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
fletser:
fleͅtseͅr (K317p Leopoldsburg),
mouwfrotter (<fr.):
māurfroteͅr (K317p Leopoldsburg),
mouwveger:
mouw veger (K317p Leopoldsburg)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24444 |
vliegend ongedierte |
vliegbeestjes:
vlixbiəskəs (K317p Leopoldsburg)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
vliegennet:
vliegennet (K317p Leopoldsburg)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlieger (K317p Leopoldsburg)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vliegtuig:
vliegtuig (K317p Leopoldsburg)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegplein:
vliegplein (K317p Leopoldsburg)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
klotsboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
klotsboom (K317p Leopoldsburg),
vlierboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
flierboeëm (K317p Leopoldsburg),
vlierenboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
fliereboom (K317p Leopoldsburg)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
zoldertje:
zoldərkə (K317p Leopoldsburg)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
piəpəl (K317p Leopoldsburg)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|