| 25227 |
zacht winterweer |
zacht (weer):
zacht weer.
zəxt wēr (K317p Leopoldsburg)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 30194 |
zadeldak |
zadeldak:
zǭldak (K317p Leopoldsburg)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
| 31786 |
zagen |
zagen:
zǭgǝ (K317p Leopoldsburg)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
| 18316 |
zak in de onderrok |
zak:
zak (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18324 |
zak op een schort |
buidel:
buil (K317p Leopoldsburg),
bəəl (K317p Leopoldsburg)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18186 |
zakdoek |
zakdoek:
zakdoek (K317p Leopoldsburg)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18234 |
zakhorloge |
horloge:
horloge (K317p Leopoldsburg)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 19436 |
zand strooien |
strooien:
stroojə (K317p Leopoldsburg)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
lɛstər (K317p Leopoldsburg),
geen fon.doc.
lijster (K317p Leopoldsburg)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-1
|
| 21403 |
zaniken, zeuren |
zemelen:
zemelen (K317p Leopoldsburg),
zeveren:
zieveren (K317p Leopoldsburg)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|