id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25227 | zacht winterweer | zacht (weer): zacht weer. zəxt wēr (Leopoldsburg) | zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4 |
30194 | zadeldak | zadeldak: zǭldak (Leopoldsburg) | Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9 |
31786 | zagen | zagen: zǭgǝ (Leopoldsburg) | In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12 |
18316 | zak in de onderrok | zak: zak (Leopoldsburg, ... ) | zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18324 | zak op een schort | buidel: buil (Leopoldsburg), bəəl (Leopoldsburg) | zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18186 | zakdoek | zakdoek: zakdoek (Leopoldsburg) | zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18234 | zakhorloge | horloge: horloge (Leopoldsburg) | uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] III-1-3 |
19436 | zand strooien | strooien: stroojə (Leopoldsburg) | Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)] III-2-1 |
24283 | zanglijster, lijster | lijster: lɛstər (Leopoldsburg), geen fon.doc. lijster (Leopoldsburg) | lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-1 |
21403 | zaniken, zeuren | zemelen: zemelen (Leopoldsburg), zeveren: zieveren (Leopoldsburg) | langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1 |