20164 |
zedelijk slecht meisje |
geen goede:
geen goei (K317p Leopoldsburg),
serveuse:
serveuse (K317p Leopoldsburg)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] || onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
zedig:
zedig (K317p Leopoldsburg)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19343 |
zeer blij |
content:
kontent (K317p Leopoldsburg)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
ook: hetoep
ni hɛtoep iet zɛngə (K317p Leopoldsburg)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17681 |
zenuw |
zenuw:
zenuw (K317p Leopoldsburg)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34311 |
zeug met biggen |
zog:
zux (K317p Leopoldsburg)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
varkensbak:
vęrkǝs˱bák (K317p Leopoldsburg)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
19718 |
zeven |
ziften:
ziftə (K317p Leopoldsburg)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bedenken (K317p Leopoldsburg)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (K317p Leopoldsburg)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|