34258 |
boter |
botter:
botǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boͅteͅraəm (K317p Leopoldsburg)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo-tje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boəkeͅ (K317p Leopoldsburg)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
karamel:
karamèl (K317p Leopoldsburg)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20527 |
bouillon |
bouillon:
boejon (K317p Leopoldsburg)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33644 |
bouwland |
land:
lant (K317p Leopoldsburg)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
erfgrond:
ęrǝf˲grǫnt (K317p Leopoldsburg)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
17639 |
bovendeel van de rug |
rug:
ruch (K317p Leopoldsburg)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33449 |
bovendeur |
bovendeur:
bōvǝdø̄r (K317p Leopoldsburg)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
top (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe noemt u: het dunne uiteinde van de stam [N 75 (1975)]
III-4-3
|