20508 |
een kater hebben |
kotsziek (zijn):
kotsziek (K317p Leopoldsburg)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
dragen (K317p Leopoldsburg)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een cirkel op de grond trekken:
een cirkel op den grond trekken (K317p Leopoldsburg),
een ronde trekken:
nə roͅndə trəkə (K317p Leopoldsburg)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
17887 |
een kuil graven |
een kot maken:
ə kot maokə (K317p Leopoldsburg)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
een lelijke smoel trekken:
ne lilleke smoel trekke (K317p Leopoldsburg)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20178 |
een miskraam krijgen |
een misval krijgen:
nə misval kréégə (K317p Leopoldsburg)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
pōͅr sXunə (K317p Leopoldsburg),
ə paor schoenə (K317p Leopoldsburg)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
pōͅrzoͅkə (K317p Leopoldsburg),
ə paor zokkə (K317p Leopoldsburg)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17875 |
een pak slaag geven |
aframmelen:
aframmələ (K317p Leopoldsburg)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22357 |
een priktol bovenhands uitwerpen |
kappen:
kappen (K317p Leopoldsburg)
|
Een harde puntslag van een priktol op een andere die ligt of draait [pramooi, pikadder, pug, peg, punk, piek, piko, keek, mok]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|