29965 |
steigertouw |
steigerstrop:
stęjgǝrstrǫp (L289b Leuken
[(id)]
)
|
Het touw waarmee de aanbinder aan de staanders wordt vastgebonden. Steigertouwen zijn vervaardigd van hennep of van vezelmateriaal van gelijke sterkte, zijn minimaal 5 m lang en hebben een doorsnede van minimaal 1 cm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2c; monogr.]
II-9
|
29974 |
steigervloer |
eerste/tweede steiger:
[eerste/tweede steiger] (L289b Leuken)
|
De uit steigerplanken samengestelde vloer waarop de metselaar staat. De woordtypen 'steiger' en 'stelling' zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers deze woorden ook gebruikten in de betekenis ...stellingvloerø̄. Doorgaans werd er aan het woord 'eerste', 'tweede', 'derde', etc. toegevoegd om de verschillende verdiepingen aan te duiden. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3e; monogr.]
II-9
|
29127 |
stelknop |
schroef:
sxruf (L289b Leuken)
|
Houten schroef aan de voorzijde in het blad van de driepoot van het spinnewiel die dient om de spanning van de snaar te regelen. [N 34, B10]
II-7
|
19893 |
stenen omheining |
schutting:
sxøͅteŋ (L289b Leuken)
|
schutting
III-2-1
|
30001 |
sterke trasmortel |
tras:
tras (L289b Leuken)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
20323 |
sterven |
afpikken:
aafpikke (L289b Leuken),
doodgaan:
doad gaon (L289b Leuken),
kapotgaan:
kǝpot˲gǭn (L289b Leuken),
sterven:
stêrreve (L289b Leuken)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || doodgaan, iets opgeven || sterven || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
pissen:
pissen (L289b Leuken)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
29981 |
steunklos |
steigerklos:
[steiger]klǫs (L289b Leuken)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
Ospel
steegmoôder (L289b Leuken)
|
stiefmoeder
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
Ospel
steegaojers (L289b Leuken)
|
stiefouders
III-2-2
|