id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24444 | vliegend ongedierte | gewormt: WLD (met aantekeningen) gewörmtj (Leuken) | vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2 |
33986 | vliegennet | vliegenlaken: vlēgǝlākǝ (Leuken), vliegennet: vlēgǝnɛt (Leuken) | Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10 |
19452 | vliegenraam, hor | hortje: hoͅrtjə (Leuken, ... ) | sierhor voor raam || vliegengaas, hor III-2-1 |
24499 | vlier | vlierenstruik: flierestroêk (Leuken) | vlierstruik III-4-3 |
26758 | vlik | vlik: vlek (Leuken) | Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37] II-4 |
26760 | vlikken steken | vlikken steken: vlekǝ stɛ̄kǝ (Leuken) | Steken van vlikken en graszoden of heilappen losmaken. [N 27, 39g; N 27, 1; N 27, 1 add.; I, 38] II-4 |
24392 | vlinder | reipstaart: reipstert (Leuken), snuffelter: snuffelter’ (Leuken) | vlinder III-4-2 |
24396 | vlo (enk.) | mensenvlo: WLD (met aantekeningen) minsevlooaj (Leuken), vlo: vloeëj (Leuken), WLD (met aantekeningen) vlooaj (Leuken) | mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2 |
24395 | vlo (mv., fon.) | vleui: WLD (met aantekeningen) vleuuj (Leuken) | vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2 |
33668 | vloeiweide | wetering: wetering (Leuken) | Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58] I-8 |