e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppenverband koppenverband: kǫpǝvǝrbant (Leuken) Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b] II-9
koppenverdeellat koppenlat: kǫpǝlat (Leuken) Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.] II-9
koppig raaskoppig: raosköppig (Leuken) koppig, dwars III-1-4
koppig zijn bokken: bókke (Leuken) koppig zijn III-1-4
kordeel, hotlijn kordeel: kǝrdēl (Leuken) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem korenbloem: koeërebloom (Leuken) korenbloem III-4-3
korenmijt zetten zetten: zętǝ (Leuken) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf ben: bɛn (Leuken), korf: kø̜rǝf (Leuken) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korst kantje: kêntje (Leuken), kontje: kûntje (Leuken), korst: Verklw. körsje  korst (Leuken) korst III-2-3
kortademig dempig: dempig (Leuken), kort: kort van aom (Leuken) kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2