id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29971 | korteling | korteling: kø̜rtǝleŋ (Leuken [(id)] ) | Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9 |
34520 | kortwieken | kortvleugelen: kortvlø̄gǝlǝ (Leuken), leewieken: lēwikǝ (Leuken) | Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12 |
21657 | kosten | doen: doon (Leuken), uitdoen: uutdoon (Leuken) | Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1 |
20650 | kotelet, ribstuk | karbonade: kermənaaj (Leuken), Syst. WBD kermenaaj (Leuken), kotelet: Fr. cotelet Verklw. korteletje kortelet (Leuken) | Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] || varkenscotelet III-2-3 |
25168 | koud, mistig en somber weer | loerachtig (weer): loorechtig (Leuken) | triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25235 | koude mist | zuur weer: Nb. "e"van were = franse père. zoor were (Leuken) | gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25109 | koude noordenwind, bijs | koude noordenwind: kaoje noordewintj (Leuken) | koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4 |
31179 | koudsmid | koudsmid: kǭtsmiǝt (Leuken) | Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.] II-11 |
19621 | kouter | kouter: kǫu̯tǝr (Leuken) | Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1 |
19231 | kouwe drukte | ambras: âmbras (Leuken), bezwei: bezwêj (Leuken), kaskenades: alleen in mv. kiskenaatjes (Leuken) | bezwaarlijke drukte, overbodige drukte || koude drukte, smoesjes || overdreven drukte III-1-4 |