24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mieëw (L289b Leuken)
|
meeuw
III-4-1
|
24331 |
meikever |
koning:
kuuëning (L289b Leuken),
mulder:
mölder (L289b Leuken),
predikant:
prittekânt (L289b Leuken)
|
meikever
III-4-2
|
20309 |
meisje |
maagdje:
maechtje (L289b Leuken),
pul:
pöl (L289b Leuken)
|
meisje
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
geliefde:
geleêfdje (L289b Leuken)
|
geliefde, liefje
III-2-2
|
24543 |
melde |
schietmelde:
scheetmîltj (L289b Leuken)
|
melde
III-4-3
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zei̯ǝ (L289b Leuken)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
melkpötje (L289b Leuken)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
mɛlǝkkɛr (L289b Leuken)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
melktang (L289b Leuken)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|