id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32892 | metalen tongetjes | bramen: brǭm (Leuken) | De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.] I-3 |
29920 | metselaar | metser: mɛtsǝr (Leuken) | Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9 |
29921 | metselen | metselen: mɛtsǝlǝ (Leuken), metsen: mɛtsǝ (Leuken) | Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9 |
29942 | metselkoord | metseltouw: mɛtsǝltǫw (Leuken) | Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.] II-9 |
30089 | metselstenen bevochtigen | nat maken: nāt mākǝ (Leuken) | Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a] II-9 |
29996 | metselzand | bergzand: bɛrǝx˲zant (Leuken), maaszand: mās˲zant (Leuken), scherpe zand: sxɛrǝpǝ zant (Leuken), zand: zant (Leuken), zilverzand: zelǝvǝrzant (Leuken) | Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9 |
19757 | meubelstuk, meubel | meubel: myəbəl (Leuken) | meubel III-2-1 |
20123 | miauwen | kermauwen: klaaglijk miauwen kermawwe (Leuken) | miauwen III-2-1 |
24352 | mier | aamzeiksel: aomzeiksel (Leuken), WLD (met aantekeningen) a‧omzeiksel (Leuken) | mier || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2 |
24423 | mierenei | ei: WLD (met aantekeningen) ei (Leuken) | mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2 |