19940 |
moer |
moer:
moôr (L289b Leuken)
|
konijn, vrouwtje
III-2-1
|
33700 |
moeras |
moer:
mōr (L289b Leuken)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
24910 |
moerassig |
zompig:
zômpig (L289b Leuken)
|
moerassig
III-4-4
|
19078 |
moeten |
moeten:
mótte (L289b Leuken)
|
moeten
III-1-4
|
19107 |
mogelijk |
mogelijk:
muuëgelik (L289b Leuken)
|
mogelijk
III-1-4
|
19126 |
mogen |
mogen:
mooge (L289b Leuken)
|
mogen
III-1-4
|
27340 |
moker |
vuisthamer:
vūsthāmǝr (L289b Leuken)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.]
II-9
|
18873 |
mokken |
bronken:
brônke (L289b Leuken),
lippen:
luppe (L289b Leuken),
pratten:
pratte (L289b Leuken),
sipperlippen:
supperluppe (L289b Leuken)
|
begin van huilen, pruilen || mokken, pruilen || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)] || pruilen, de lip laten hangen
III-1-4
|
32858 |
mol |
mol:
mǫ.l (L289b Leuken)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|