id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18122 | nijdnagel | overnagel: euvernegel (Leuken) | Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] III-1-2 |
30857 | nijptang | nijptang: nī.ptaŋ (Leuken) | In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11 |
20752 | niknak | niknakje: Uitsluitend mv. Heilige Nik-nak és de petroën van de kepotte zokke niknekskes (Leuken) | kleine koekjes in de vorm van een dierenfiguurtje III-2-3 |
20504 | nippen | aflebberen: Hae hieët van ze laeve waat aafgelebbertj: hij heeft in zijn leven veel gedronken aaflebbere (Leuken), sippen: suppe (Leuken), Oopa kos zoeë lekker suppe aan zien dröpke suppe (Leuken) | met kleine beetjes drinken, nippen || met kleine teugjes (hoorbaar drinken), aflikken || nippen aan een glas bier III-2-3 |
30108 | nisbus | nisbuis: nisbuis (Leuken) | Metalen bus die in de opening voor de rookpijp van een schoorsteen wordt ingemetseld ten einde de kachelpijp op te nemen. De bus bestaat uit een cilinder met vaste kraag en een in de schoorsteen te buigen rand. In deze cilinder zit een tweede cilinder geklonken. [N 32, 26c; monogr.] II-9 |
30213 | nok | vorst: vø̜rst (Leuken) | De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9 |
21651 | notariskosten | schrijfgeld: schrief geldj (Leuken) | gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
24900 | ogenblikje, korte tijd, eventjes | eventjes: effekes (Leuken), ef⁄kes (Leuken), ogenblik: (meervoud: oûgeblikke; verkleinwoord: oûgeblikske). oûgeblik (Leuken) | eventjes || ogenblik, korte tijd III-4-4 |
33558 | okkernoot | baak: baok (Leuken), noot: noeët (Leuken) | noot || okkernootkwartier I-7 |
20547 | olie | reubsmout: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken reupsmaot (Leuken), reubsolie: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken reupsoolie (Leuken) | olie uit raapzaad III-2-3 |