18946 |
slecht mens, slechte kerel |
filou (fr.):
fieloe (L289b Leuken),
schoft:
schóft (L289b Leuken),
schurk:
schörrek (L289b Leuken)
|
schoft, schurk || schurk
III-1-4
|
20648 |
slechte drank |
bocht:
Det lös ich neet mieër, det és bócht
bócht (L289b Leuken)
|
slechte waar of drank
III-2-3
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
de bokkenpruik op hebben:
de bókkepruûk ophebbe (L289b Leuken),
nies:
niês (L289b Leuken)
|
slechtgehumeurd || slechtgehumeurd zijn
III-1-4
|
34601 |
slekken |
slekken:
slɛkǝ (L289b Leuken)
|
Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d]
I-13
|
17930 |
slenteren |
banzelen:
banzele (L289b Leuken),
slenteren:
slentere (L289b Leuken, ...
L289b Leuken)
|
lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slęi̯pǝ (L289b Leuken)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
30080 |
slepende muur |
slepen:
slęj.pǝ (L289b Leuken)
|
Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.]
II-9
|
24535 |
sleutelbloem |
kerksleuteltje:
kêrksluuëtelkes (L289b Leuken),
koekenbloemetje:
kookebleumke (L289b Leuken),
-
ko:kə bleumkə (L289b Leuken),
pannenbloem:
primula veris
pannebloom (L289b Leuken),
primula:
bijna altijd
primula (L289b Leuken)
|
primula || sleutelbloem || sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slī.pstęj.n (L289b Leuken),
wetsteen:
wętstęj.n (L289b Leuken)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
19282 |
slim |
lozig:
loezig (L289b Leuken),
slim:
slûm (L289b Leuken),
slûmp (L289b Leuken),
vernistig:
finistig (L289b Leuken)
|
slim
III-1-4
|