34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (L289b Leuken)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hǭi̯ǝ (L289b Leuken)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
Bargoens: buizen
buize (L289b Leuken),
lurken:
Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag
lörke (L289b Leuken),
pimpelen:
pûmpele (L289b Leuken),
zuipen:
zuuptj, zoeëp, gezoeëpe
zoêpe (L289b Leuken),
zuuptj, zoôp, gezoôpe
zoêpe (L289b Leuken)
|
gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen, veel drinken
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vül geldj weert (L289b Leuken)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
20497 |
veelvraat |
slokmieneke:
Uitsluitend verklw.
slókmieneke (L289b Leuken)
|
snoeper, veelvraat
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
moer:
mōr (L289b Leuken)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
moergrond:
mōrgrōnt (L289b Leuken),
woeste grond:
wustǝ grunt (L289b Leuken)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
26722 |
veenkuil |
peelkuil:
pēɛlkul (L289b Leuken)
|
De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19]
II-4
|
24262 |
veer |
staart:
stɛrt (L289b Leuken),
veer:
vaer (L289b Leuken, ...
L289b Leuken)
|
Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer || veer, pen, pluim
II-9, III-4-1
|
34282 |
veevoer verzamelen |
plukken:
plø̜kǝ (L289b Leuken)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|