18143 |
bochel |
bult:
böltj (L289b Leuken)
|
bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bōm (L289b Leuken)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
32404 |
bodemmes |
bodemmes:
būǝmmęs (L289b Leuken),
zoolmes:
zūǝlmęs (L289b Leuken)
|
Licht gebogen, aan beide zijden snijdend mes met lange steel, dat met name wordt gebruikt om de ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp bij te snijden en glad af te werken. Zie ook afb. 244. [N 97, 22; N 97, 25; A 29a, 8a-b; A 29a, 11a-b; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
24569 |
boeket |
bloemenstruis:
bloômestroês (L289b Leuken),
struis:
stroês (L289b Leuken)
|
ruiker
III-4-3
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klejǝ (L289b Leuken),
klijǝ (L289b Leuken)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
33061 |
boekweitschoof |
bussel:
bø̄sǝl (L289b Leuken)
|
Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.]
I-4
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
bōrdǝrii̯ (L289b Leuken)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenmoes:
booremoos (L289b Leuken, ...
L289b Leuken),
Syst. WBD
booremoos (L289b Leuken),
krulmoes:
krolmoos (L289b Leuken),
krôlmoos (L289b Leuken),
slechte kool:
slechte kuuël (L289b Leuken)
|
[N Q (1966)]boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenmoes:
Syst. WBD
booremoos (L289b Leuken)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vlaai:
Syst. WBD
flaaj (L289b Leuken)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|