19669 |
wasknijper |
waspin:
waspe.n (L289b Leuken)
|
wasknijper
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
livǝntjsmaŋ (L289b Leuken),
wasmand:
wasmaŋ (L289b Leuken)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
da.mp (L289b Leuken)
|
wasem, damp
III-2-1
|
30318 |
waterdorpel |
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L289b Leuken)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
24273 |
waterhoen |
modderkuiken:
modderkuûk (L289b Leuken),
schuimeend:
schoêmaentj (L289b Leuken)
|
waterhoen
III-4-1
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
muər (L289b Leuken),
watermoor:
oa, iets gescheiden
watermoar (L289b Leuken)
|
waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26809 |
waterlossing |
waterlaat:
(mv.)
wātǝrlǭtǝ (L289b Leuken)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (L289b Leuken),
zuiver waterpas:
zȳvǝr wātǝrpas (L289b Leuken)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
33631 |
waterput |
pompeput:
pōmpəpøͅt (L289b Leuken),
put:
pøt (L289b Leuken, ...
L289b Leuken),
pøͅt (L289b Leuken)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)]
I-7
|
24275 |
watersnip |
hemelgeit:
als ze vliegt maakt ze een geluid als een blatende geit.
hemelgeît (L289b Leuken),
pink:
ook wel: bokje
pink (L289b Leuken)
|
watersnip || watersnip, kleine
III-4-1
|