33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
haspel:
haspǝl (L289b Leuken)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
rad:
rāt (L289b Leuken),
meervoud
rāi̯.ǝr (L289b Leuken)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
reep:
re̜jp (L289b Leuken)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
24276 |
wielewaal |
gele wielewauw:
gaele wielewâw (L289b Leuken)
|
wielewaal
III-4-1
|
27425 |
wig |
spanwig:
spanweq (L289b Leuken)
|
Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.]
II-9
|
33461 |
wigvormig sluithout |
spie:
spī (L289b Leuken)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|
20852 |
wijn |
wijn:
Wiênglaas
wiên (L289b Leuken)
|
wijn
III-2-3
|
33599 |
wijngaard |
wingerd:
wingert (L289b Leuken)
|
wijngaard
I-7
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druif:
droef (L289b Leuken),
druivenhengel:
droêvenhîngel (L289b Leuken)
|
druif || wijnstok
I-7
|
19281 |
wijs |
wijs:
wiês (L289b Leuken)
|
wijs
III-1-4
|