32464 |
wis van bepaalde soort |
amerikaantje:
amerikāntjǝ (L289b Leuken),
duitse dot:
dø̜jtsǝ dǫt (L289b Leuken),
franse rode:
fransǝ rōj (L289b Leuken),
lintje:
le.ntjǝ (L289b Leuken),
vlaamse rode:
vlāmsǝ rōj (L289b Leuken),
weda:
wēdā (L289b Leuken
[(meervoud: wēdās)]
),
zwarte driebast:
zwartǝ dribast (L289b Leuken)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.]
II-12
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
loorechtig (L289b Leuken)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32497 |
wissen weken |
weken:
węjkǝ (L289b Leuken)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
33600 |
witlof |
brussels lof:
brussels louf (L289b Leuken),
lof:
loûf (L289b Leuken),
suikerij:
sókkeri-j (L289b Leuken)
|
witlof
I-7
|
24521 |
witte abeel |
belenboom:
baeleboûm (L289b Leuken)
|
abeel, zilverpopulier
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
botermelkse kaas:
bootermêlkse kieës (L289b Leuken),
fluiterd:
fluitert (L289b Leuken),
fluitkaas:
fluitkieës (L289b Leuken),
Syst. WBD
fluitkeeës (L289b Leuken),
kattenkaas:
kattekieës (L289b Leuken),
platte kaas:
platte kieës (L289b Leuken, ...
L289b Leuken)
|
fluitkaas || hang-op, fluitkaas || hangop || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] || wrongel die gemaakt werd vanverzuurde melk, vooral door armere mensen
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L289b Leuken),
witte klee:
wetǝ [klee] (L289b Leuken)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kaabuûts (L289b Leuken),
kaboets (L289b Leuken),
kabotskool:
keboetskoeel (L289b Leuken),
kabuits:
kaboets (L289b Leuken),
kappes:
kappes (L289b Leuken),
wit moes:
wit moos (L289b Leuken),
zuurmoes:
als ingemaakt
zoormoos (L289b Leuken)
|
witte kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstert (L289b Leuken, ...
L289b Leuken)
|
kwikstaart [N P (1966)]
III-4-1
|
24642 |
witte narcis |
pinksterbloem:
pînksterbloome (L289b Leuken)
|
narcis, witte
III-4-3
|