20734 |
bosbessenvlaai |
molsberenvlaai:
Syst. WBD
molsbeereflaaj (L289b Leuken)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24131 |
bosrietzanger |
korenfluiter:
koeërefluiter (L289b Leuken),
korenmusje:
koeëremöske (L289b Leuken),
korenteut:
koeëretäöt (L289b Leuken)
|
bosrietzanger
III-4-1
|
32795 |
bot eggen |
slepen:
[slepen] (L289b Leuken),
van achter [eggen]:
van axtǝr (L289b Leuken)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L289b Leuken),
botter:
botǝr (L289b Leuken),
buǝtǝr (L289b Leuken)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
boeëteram (L289b Leuken),
boöteram (L289b Leuken),
Syst. WBD
booteram (L289b Leuken)
|
boterham || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
Syst. WBD
bam (L289b Leuken),
Verklw. bammetje
bam (L289b Leuken)
|
kinderlijk gezegde voor boterham || Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaasboterham:
Syst. WBD
keeësbooteram (L289b Leuken)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
boterhamworst:
boteramwost (L289b Leuken)
|
boterhamworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
32556 |
boterkorf |
botermand:
buǝtǝrmaŋ (L289b Leuken)
|
Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19551 |
boterlepel |
boterlepel:
o, zweemt naar oe
boterlepel (L289b Leuken)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|