20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. WBD
èrdbeereflaaj (L289b Leuken)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18905 |
aarden |
aarden:
aârde (L289b Leuken)
|
wennen
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
driekroonse pot:
drejkrūǝnsǝ pǫt (L289b Leuken),
roompot:
rǫwmpǫt (L289b Leuken),
uilespot:
ūlǝspǫt (L289b Leuken)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
eerste \"e\"als in franse père
erdewerk (L289b Leuken)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19021 |
achterdocht |
achtergedacht:
achtergedecht (L289b Leuken)
|
achterdocht, berekening, overweging
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
naastegang:
naostegang (L289b Leuken)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
opscharren:
ǫpsxɛrǝ (L289b Leuken),
scharren:
sxɛrǝ (L289b Leuken)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L289b Leuken)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achterhoofd:
achterhuit (L289b Leuken)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31587 |
achternaafband |
naafband:
nāf˱bɛntj (L289b Leuken)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|