20622 |
dronken zijn |
een stuk in hebben:
e stök in höbbe (L289b Leuken),
hem om hebben:
u um höbbe (L289b Leuken),
Hae haaj ¯m flink um
’m umhebbe (L289b Leuken)
|
dronken [N 10 (1961)] || dronken zijn
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klis:
zie ook schuumke trekke en sókkerpaêk
klis (L289b Leuken)
|
dropwater, water bij laurierdrop
III-2-3
|
20619 |
dropwater maken |
schuimpje trekken:
In een fles werd water met laurierdrop "sokkerpaek"gedaan, dat werd flink geschud en de fles werd in een koud en donker hoekje geplaatst. Dan werd ¯t spul goed zwart (zeutwaater). Als er flink wat bruinwitte schuim opkwam, dan werd die opgezogen en dat noemde men "schuumke trekke
schuumke trekke (L289b Leuken)
|
schuimke trekken
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
schuiverachtig:
schuuverechtig (L289b Leuken)
|
koud, nat en winderig
III-4-4
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
dribbelen:
drubbele (L289b Leuken)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19274 |
drukte, gedoe |
bedoening:
bedoôning (L289b Leuken),
bohei (rh.):
behêj (L289b Leuken),
drukte:
drökdje (L289b Leuken)
|
drukte || ophef, drukte
III-1-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L289b Leuken)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbele lijn:
dǫbǝl lin (L289b Leuken)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
29953 |
dubbele pik |
houweel:
hǫwēl (L289b Leuken)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
döbbeltje (L289b Leuken)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|