33528 |
framboos |
flamboos:
flamboeës (L289b Leuken),
framboos:
framboeës (L289b Leuken)
|
framboos
I-7
|
24148 |
frater |
steenknuiter:
steînknuuëter (L289b Leuken)
|
frater
III-4-1
|
21029 |
frikandel |
frikadel:
frikkedel (L289b Leuken)
|
frikandel
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
Hae és maager van ¯t snaatse
snaatse (L289b Leuken)
|
uit de hand fruit eten
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
ooft:
spec. slechte soort peer als vlaaispijs gebruikt
oeëft (L289b Leuken)
|
ooft
I-7
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L289b Leuken)
|
gerimpelde appel
I-7
|
30056 |
fundament |
fondament:
fǫ.ndǝmę.nt (L289b Leuken),
fǫndǝmɛnt (L289b Leuken)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
(de) fundering uitgraven:
føndēreŋ ūt˲grāvǝ (L289b Leuken)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L289b Leuken)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24547 |
gagel |
gaalhout:
zeer aromatisch, gebruikt onder het stro in bedden om ongedierte te verdrijven
gaolhout (L289b Leuken)
|
gagel
III-4-3
|