21687 |
inkomsten |
beur:
beur (L289b Leuken),
inkomende, het ~:
inkomendje (L289b Leuken)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21691 |
inkopen gaan doen op de markt |
naar de markt gaan:
nao de merrentj gaon (L289b Leuken)
|
inkopen gaan doen op de markt [markten, merten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkule (L289b Leuken)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
enlɛqǝ (L289b Leuken)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19524 |
inmaakpot |
moeston:
mōston (L289b Leuken),
roompot:
roͅu̯mpoͅt (L289b Leuken)
|
grote aarden inmaakpot || zuurkoolvat
III-2-1
|
20835 |
inschenken |
inschudden:
Schötj ¯r mich nog mer eînen in
inschödde (L289b Leuken),
schudden:
Hae schödje-n-¯m um wi-j niks
schödde (L289b Leuken)
|
inschenken || inschenken, uitgieten, schudden
III-2-3
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
ensxētǝ (L289b Leuken)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
inslaon (L289b Leuken)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20378 |
introuwen |
introuwen:
als jong echtpaar bij familie gaan inwonen
introuwe (L289b Leuken)
|
introuwen
III-2-2
|
25589 |
invetten |
insmeren:
ensmērǝ (L289b Leuken)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|