e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) genoffel: of snuffelke  snoffel (Leunen), genoffeltje: -  snuffelke (Leunen), of snoffel  snuffelke (Leunen), witte anjelier (dianthus caryophyllus)  snuffelke (Leunen), violet: dianthus carophyllus  flet (Leunen), Dianthus caryophyllus  flet (Leunen) anjelier || tuinanjer [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] III-2-1
anker anker: aanker (Leunen), muuranker: mȳraŋkǝr (Leunen) anker [SGV (1914)] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9, III-3-1
appel, overige soorten appel: áppel (Leunen), kersappeltje: kersappeltje, zeer klein appeltje  kerséppelke (Leunen), moesappel: bramsleys seedly  moesáppel (Leunen), slupappel: appel die opgeraapt is  slupáppel (Leunen), streepjesappel: waarop fijne rode streepjes lopen  striepkesáppel (Leunen), valappel: valáppel (Leunen) appel || appel, soort || valappel I-7
appelboom appelboompje: Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen  appelbömke (Leunen), appelenboom: áppelenboeëm (Leunen, ... ) [DC 03 (1934)]appelboom I-7
appelmoes appelenmoes: áppelemoes (Leunen), appelmoes: áppelmoes (Leunen, ... ), prut: De prut stöt ien de kelder Prut koke: appelmoes maken  prut (Leunen) appelmoes III-2-3
appelpannenkoek appelkoek: áppelkoēk (Leunen) appelpannekoek III-2-3
aren lezen aren lezen: ǭrǝ lēzǝ (Leunen) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis angel: ãŋǝl (Leunen), ham: hãm (Leunen) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
arm arm: ɛrǝm (Leunen) Zie de toelichting bij het lemma ɛarm liggenɛ.' [N O, 34j; Vds 193; Jan 198; Coe 169] II-3
arm liggen (de steen) is arm: es˱ ɛrǝm (Leunen) Gezegd van een molensteen wanneer bij controle de rij alleen op de buitenbaan, de zgn. maalbaan, draagt. [N O, 34j] II-3