e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handzeef zift: zeft (Leunen) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
hanebalk scheerbalk: sxęrbalǝk (Leunen) De doorgaans dubbel uitgevoerde horizontale balk die de spantbenen met elkaar verbindt. Om het doorzakken van de hanebalk te voorkomen wordt aan de bovenzijde ervan de makelaar gemonteerd. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Makelaar' en afb. 49l. [N 54, 165a; N 54, 165b; monogr.; div.] II-9
hangen hangen: hange (Leunen) hangen [SGV (1914)] III-1-2
hangende muur uit het lood staan: yt˱ ǝt lōt stǭn (Leunen) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende steiger hangsteiger: haŋ[steiger] (Leunen) Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a] II-9
hangslot kluister: kluuster (Leunen), Zit \'t kloester òp de port  kloester (Leunen) hangslot III-2-1
hard schreeuwen hard kweken: hard kwééke (Leunen), hard roepen: hard rōēpe (Leunen) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] III-3-1
hard waaien houwmouwen: haowmaowe (Leunen) hevig waaien met draaiende windstoten III-4-4
hard, luid hard: hard (Leunen) luid [SGV (1914)] III-4-4
harde, lastige grond stijve grond: stīvǝ grōnt (Leunen) Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.] I-8