e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houden houden: halde (Leunen) houden [SGV (1914)] III-1-2
houden van liefhebben: liefhebbe (Leunen) liefhebben [SGV (1914)] III-3-1
houder van slachtvee vetweider: vɛtwɛjǝr (Leunen) [N 3A, 77d] I-11
houtdraaier draaier: drɛ̄jǝr (Leunen) De vakman die op een houtdraaibank het werk van het houtdraaien verricht en vaak gespecialiseerd is in een bepaald soort werk. [N 47, 2; N 56, 88a-c; monogr.] II-12
houtduif houtduif: haol(t)doēf (Leunen) houtduif III-4-1
houten gaffel, schudgaffel gavel: gāvǝl (Leunen), schudgavel: sxøt˲gāvǝl (Leunen) Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.] I-3
houten hamer waarmee men het slachtvee verdooft paal: pǭl (Leunen) Uit verschillende toelichtingen bij de opgaven valt op te maken dat deze hamer voornamelijk bij de varkensslacht in gebruik is. Op de hamer zit soms een ijzeren pinnetje dat door de schedel van het dier wordt gedreven om zo de hersenen te beschadigen. Niet voor alle woordtypen kan de garantie gegeven worden dat ze een "houten hamer" aanduiden. [N 28, 5a; N 28,10c; monogr.] II-1
houtlijm houtlijm: hǭltlim (Leunen) In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.] II-12
houtmolm houtmeel: holtmael (Leunen) houtmeel [DC 30 (1958)] III-2-1
houtrasp raspel: rãspǝl (Leunen) Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.] II-12