e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baantje glijden op het ijs slibberen: slibbere (Leunen, ... ) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] III-3-2
baard baard: ba:rt (Leunen) baard [DC 01 (1931)] III-1-1
baarmoeder van de kip legbalk: lęxbalk (Leunen) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe dracht: draxt (Leunen) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
babbelaar babbelaar: babbelaar (Leunen), karamel: kermél (Leunen), kárremél (Leunen) babbelaar [SGV (1914)] || caramel III-2-3
baby, zuigeling jonge dochter: jòngdaochter (Leunen), jonge zoon: jòngezoeën (Leunen), kindje: kiendje (Leunen, ... ), kiēndje (Leunen), kleine, een -: enne klaene (Leunen), ’n klaen (Leunen) baby, zeer jong kind || baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || baby/kleuter van het mannelijk geslacht || baby/kleuter van het vrouwelijk geslacht || pas geboren meisje || pasgeboren jongen || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2
bak bak: bak (Leunen) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
baker baakster: syn.: wiesvrouw  baokster (Leunen) baakster III-2-2
bakhuis bakhuis: bakhȳs (Leunen) Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2] I-6
bakken bakken: bakke (Leunen), t is gebakke: het is voor elkaar Al t bákke en t browwe valle nie alt aeve go‰d uut: Alles wat men maakt, is niet altijd even goed  bákke (Leunen) bakken [DC 37 (1964)] III-2-3